Reint’s reisverslag Azië 2018-2019 (6)

Zaterdag  01-12  t/m  vrijdag  21-12    

Natuurlijk verandert alles, maar toch was het wel even slikken toen ik bij de Orphanage bij het Inle, waar ik al jaren doneer, niet mijn geliefde, spontane Principal Sue aantrof, maar een oude, brommerige, slecht Engels sprekende heer, U Thet Tun. Hij deed wat onduidelijk waarom Sue er niet was, maar ik begreep uit z’n houding dat ze niet vrijwillig was weggegaan. Ko Aung van het Princess Garden Hotel en ook ondersteuner van het ‘wees’huis vertelde dat er onenigheid was geweest tussen Sue en het management over de uit te stippelen koers en dat zij haar biezen heeft gepakt; momenteel werkt ze als gids in Yangon. Tussen de regels door begreep ik dat het succes van het meisjeshuis een doorn in het oog was van de jongensafdeling. 

Loikaw, ten zuiden van het Inle in het midden van Myanmar in de Kayah State, is een parel die alleen nog maar hoeft te worden uitgepakt en opgewreven. Sinds 2012 is er een stabiel staakt-het-vuren tussen het Birmese leger en de niet te onderschatten plaatselijke milities in het conflict over de rechten op de vruchtbare gronden en de bodemschatten. Sinds een jaar of drie komen zelfs steeds meer mensen vanuit de omliggende bergen naar de dorpjes in het dal. Een schitterend gebied met nog voldoende minderheden om te bezoeken -onder andere Padaung (oneerbiedig ‘Longnecks’ genoemd) en animistische groeperingen- die niet weg willen uit hun geboortegebied in de bergen, met grotten die al wel gereed zijn gemaakt voor het toerisme, met ideale wandel- en/of fietsmogelijkheden en met een weldadige rust. Er komen slechts 5.000 à 6.000 toeristen per jaar, maar zonder Van Egeraat te willen spelen (ja, jonkies, zoek die maar op…) kan ik rustig zeggen dat dit een uitgelezen kans is om een nog niet ontdekt stukje van Myanmar te bezoeken. Ter illustratie: het Inle-gebied verwerkt zo’n 6.000 toeristen per dag.

Vanzelfsprekend moet er nog wel het een en ander gebeuren: het is aangenaam als een reiskantoortje voorzien is van een persoon die kan helpen en binnen een uur komt opdagen, of  dat er op zo’n bureautje Engels gesproken wordt. Details, maar toch. Er is al wel een vliegveldje met een dagelijkse vlucht naar Yangon, maar de landingsbaan is zo kort dat er alleen kleine vliegtuigjes kunnen landen en opstijgen, maximaal 44 inzittenden per vlucht. Verschillende gebieden en wegen zijn nog voor toeristen verboden door de mogelijke aanwezigheid van landmijnen. Zo kan een rit van ongeveer vijf uur meer dan het dubbele duren, omdat een deel van de rechtstreekse weg niet veilig is voor toeristen.  De lokale bevolking mag trouwens wel gebruik maken van deze weg; een ‘dooie lokaal’ heeft immers geen invloed op de internationale publiciteit en propaganda!?!  Overigens is zo’n omweg geen straf, want ik reed door een schitterend midden-gebergtegebied dat in deze oogsttijd sprankelde van activiteit: dorsen, bloemen verzamelen, rijst afsnijden, pepertjes drogen, hele dorpen zijn gemobiliseerd en de karren rijden af en aan. Alles wat niet nodig is voor eigen gebruik, wordt klaar gemaakt voor de handel. Deze omweg leidde ook via Nay Pyi Taw, zodat ik toch de kans gekregen heb om de grootheidswaan van de nieuw gebouwde hoofdstad (sinds 2005) te aanschouwen zonder de stad zelf te bezoeken; een toegangsweg van acht banen breed, waar met moeite in de verte één auto en één brommer op te ontwaren zijn, staat symbool voor de geld verspillende manier waarop deze stad is bedacht door de heren generaals. In de stad zelf schijnen drie Shwedagon Paya’s te zijn nagebouwd teneinde de grandeur  van het oude Rangoon te imiteren en natuurlijk te overtreffen. Weinig kans! 

De afgelopen periode ging het niet zo goed met mij. Ik had een pijn in m’n nek uitstralend naar de schouders en daartussen. Kon niet opzij kijken, m’n hoofd buigen, geen T-shirt aandoen en dat soort ellende. Slapen was al helemaal geen pretje, want ik wist m’n hoofd niet goed te plaatsen op welk kussen dan ook. Waarschijnlijk heb ik een kou opgelopen: airco (hoewel ik die op 24 graden zet), tocht, bezweet achterop de motor, open raampjes, enz..   Gelukkig denk ik het ergste achter de rug -en vooral de nek- te hebben.  Vanuit Kin Pun, verder naar het zuiden, heb ik de Golden Rock bezocht, een toeristische trekpleister van het kaliber Volendam / de Efteling. Een goudkleurig geschilderde rots die bovenop een andere rots balanceert, in evenwicht gehouden door een haar van de Boeddha; hoe verzin je het!  Met 42 passagiers in de laadbak van een oude truck op smalle bankjes naar boven raggen, een ander woord bestaat er niet voor. De chauffeur moet bergop zorgen geen snelheid kwijt te raken, dus ramt hij op volle snelheid door de messcherpe, krappe bochten, hetgeen achterin een gegil van vooral Japanse dames opleverde, waarbij het geluid van de achtbaan in Oud-Valkeveen verstomde, ondanks het gekrijs van Tess en Mats (en vele anderen). Het laatste deel van de drie kwartier durende tocht gaat over een smalle strook waar percentages van boven de 20 % worden gemeten. Halverwege houdt de truck stop om het dalende verkeer doorgang te verlenen. Slechts voor dit gedeelte is er een kabelbaan gebouwd.   Op de terugweg -nu zit ik jammer genoeg niet op de eerste rij, maar in het midden- is het tegenovergestelde het geval: zorgen dat het gevaarte geen vaart krijgt! Bij deze chauffeur gaat dat met onaangename horten en stoten, hetgeen ervoor zorgt dat een Birmees nichtje haar voor haar zittende oom een kleverige nek bezorgt met wat kennelijk haar lunch geweest is. Mijn buurmeisje ziet dat gebeuren en grijpt vervolgens zelf met een benauwd gezichtje een plastic zakje dat achteraf gelukkig overbodig bleek. Dat laatste werd ze, maar ze hield alles binnen.  

Vanuit het rustieke en slaperige Mawlamyine -nog weer zuidelijker- ben ik met de trein naar Yangon gereisd: een prachtige reis van bijna tien uur (voor zegge en schrijven € 2,38 eerste klasse) door eindeloze, vruchtbare, groene landbouw- gronden met rijst, groenten en granen.      

Een mooie afsluiting van m’n reis door Myanmar.  

Tot ziens, zoens of anderszins, 

Reint